De dodenmars, Sachsenhausen-Schwerin

auteur: redactie
bron: jaarboek 2020

Foto van een dodenmars. Collectie Yad Vashem

Radio’s inleveren

Volgens de nazi’s waren de stakers 1943 ‘opgehitst’ door de uitzendingen van Radio Oranje in Londen. Op 13 mei 1943 kregen de Nederlanders te horen dat ze hun radio’s moesten inleveren. ‘Na de oorlog’ kon men het toestel dan weer komen ophalen. Wie zijn radio achterhield, riskeerde een zware straf: het concentratiekamp. Toch werd een kwart van alle radio’s door de burgers achtergehouden; een truc daarbij was het inleveren van een tweede, oude radio. De radiobezitters bleven de uitzendingen van Radio Oranje (de Nederlandse omroep in Londen) en de BBC volgen, voor zover de herrie van stoorzenders dat tenminste toeliet. 

“Het is een sombere aprilnacht, zaterdag 21 april 1945. Deze avond slapen wij nog niet, wij denken na hoe wij een uur geleden contact met elkander hadden. In een hoek van de barak hadden we even een Hollandse hoek gevormd. Een der onzen vertelt hoe hij nog met enkele zieken heeft kunnen spreken. Zij worden verpleegd in het ziekenhuis en wij hebben afscheid van hen genomen. Een droevig afscheid. De zieken zullen hier blijven en wij begrijpen dat we worden geëvalueerd. Wat zal er met ons en met de zieken gebeuren? Wij weten het niet. Eén der onzen leest Psalm 91: “Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten inde schaduw des Almachtigen”. Wij overdenken dit alles nog eens rustig, nu we toch niet kunnen slapen na de spanningen van de dag. Dan klinkt plotseling luid en hard het commando: OPSTAAN. De evacuatie gaat dus beginnen. Precies half 11 marcheren we de poort uit. Eten krijgen we niet mee; dat zal wel betekenen, dagen lang marcheren zonder eten en drinken. In het oosten is de lucht al hel gekleurd. Het doet me denken aan het Noorderlicht.

Dat moet er zo uitzien. In de verte horen we dof kanongebulder. We zien hoe telkens een vuurzee oplaait. Achter ons ligt het brandende Berlijn. Duizenden trekken langs de wegen want ook de omliggende dorpen en steden worden geëvacueerd. Alles vlucht. De Rus komt met kracht opzetten. De propaganda heeft de mensen verteld dat de Rus alles vermoordt. In koortsachtige haast trekt iedereen weg. 

Om ons heen wordt steeds geschoten. Betekent dit dat men wil vluchten? Dat gevangenen proberen te ontsnappen? Later zien we wat het geweest is… een uitgeteerd mensenlichaam ligt roerloos op de weg, een schot door het hoofd. Zo lopen we uren lang. En steeds groter wordt het aantal van hen die langs de weg blijven liggen. Ook door de onverlaten neergeknald. We kijken naar ieder slachtoffer. Is dat een Nederlander? 

De dag begint en nog steeds marcheren we voort. Vandaag is het zondag, bedenken we. We denken aan de onzen die nu wel naar de kerk zullen gaan. Een groot verlangen komt bij ons boven, Zullen we ze ooit weerzien? Zo sjokken we heel de zondag voort, alsmaar voort, tot het eindelijk weer donker wordt. En we lopen maar, we lopen als dronken mensen. Het regent en steeds zwaarder wordt onze last. We lopen nu al 24 uren. Eindelijk wordt halt geboden. We mogen slapen in een weiland. Zacht siepelt de regen op onze deken, doch door oververmoeidheid slapen we toch eindelijk even in.

De ontvangst door de bevolking van Andijk bij het huis van de fam. Schenk aan de Horn. Tamme Schenk zit met z’n vrienden op het dak van het huis om vooral niets te missen.

De volgende dag is het somber en troosteloos weer. Onze ledematen zijn stijf van de koude en de regen, doch we moeten voort. Wij trekken dorp in, dorp uit en zo gaat het dagen aan- een door. Op een avond verzamelen we ons in een woud. We zullen hier enkele dagen rusten, wordt ons verteld. Ook hier is het eten afgeschaft. Water kan men krijgen, mits men een uur wil lopen. Maar wie is daartoe nog in staat. Alleen de allersterksten. Nadat we een vuurtje hebben gemaakt eten we gekookte brandnetels in water. ’s Morgens worden drie wagens vol lijken opgeraapt. Lang kan het niet meer duren of wij zullen daar zelf ook bij zijn. Het gerucht gaat dat morgen Rode Kruis wagens zullen komen, met voedsel. De stemming slaat om, er is weer hoop. Velen zijn echter door de ontbering volledig afgestompt. De dag erop zijn we allen vol verwachting. Zullen er pakketten komen en zullen deze daadwerkelijk onder ons worden verdeeld? Het gaat gebeuren:.. Per drie man, een pakket. De meesten eten alles achter elkaar op. De verstandigsten bewaren natuurlijk iets voor morgen. 

De leider van het Internationale Rode Kruis heeft een ernstig onder- houd met de S.S. Führer inzake de honderden doden langs de weg. Deze dappere S.S.’er antwoordt dat de begeleidende posten dit op eigen initiatief hebben gedaan, zonder zijn medeweten. Een laffe uitvlucht. Hij weet wel beter, de schelm. Het helpt, de uitvallers worden na die datum niet meer neergeschoten. Toch hebben ca. drie- tot vierduizend mensen op deze tocht het leven gelaten. Met recht mogen we spreken van de dodenmars. Inmiddels wordt het gedonder in verte steeds duidelijker. De Rus komt nader en nader. Dit betekent voor ons dat we verder moeten trekken. ’t Is vandaag 30 april 1945. De verjaardag van onze Prinses Juliana. Zullen wij die dag nog steeds in vrijheid vieren?

Steeds sneller wordt het tempo van marcheren opgevoerd. ’t Is de angst voor de Rus die de S.S. voortjaagt. De S.S. Führer beveelt het tempo nog meer op te voeren. Wie niet verder kan, zal worden neergeschoten. We lopen die dag 40 km, ’s avonds slapen we aan een groot meer. ’t Is koud en guur. Ik hoor de golven klotsen tegen de glooiing. Het is voor mij het welbekende geluid dat ik in ons dorp zo dikwijls hoorde. Zal ik het daar ooit weer beluisteren? Ik krijg heimwee naar ons dorp en alles wat ons dierbaar is. Langzaam en traag trekken al mijn vrienden aan me voorbij, totdat mijn gedachten blijven hangen bij mijn eigen dierbaren. Even wordt het mij te machtig, ik moet iets wegslikken. 

De hagel slaat neer en ik trek de deken dichter om me heen en slaap even in. De andere dag trekken we weer voort. We lopen in de richting Porchim. Langs de wegen dendert en davert het vluchtende leger, een eindeloze stroom auto’s, pantsers, tanks enz. enz. Op wagens, auto’s en fietsen zo trekken de burgers, boeren, mannen, vrouwen en huilende kinderen voorbij. 

HET HERRENVOLK. En daartussen wij…. De Europese ballingen, de verschoppelingen, verhongerd en haveloos, met moede schreden. Bij tientallen vallen de gevangenen aan op een kadaver dat langs de weg ligt. Met woeste, hongerige en begerige blikken, snijden ze de lillende lappen vlees af. Het rauwe vlees stilt voor de gelukkigen de eerste honger. Zij krijgen nog een kans. Overal langs de weg liggen van die opgeblazen kadavers. Vlak langs de weg passeren we aardappelkuilen. Bij honderden vliegen de gevangenen daar op af. De Rus voorop, met ware doodsverach- ting. Wat moet dit worden….dit gaat niet goed. Kort daarop klinken dof de schoten door de lucht. Een viertal blijft liggen, met de aardappels in de in doodsangst samenknepen handen. 

Het dodenmarsmonument in Blievenstorf, een dorp in de deelstaat Macklenburg-Vorpommern. Op de kaart wordt de dodenmars route vanuit Sachsenhausen gedenksteen is op meerdere plekken naar het noordwesten aangegeven. De langs de route te zien. Tijdens de twee weken durende mars zijn ruim zesduizend mensen door de SS vermoord.

We trekken voort, we moeten. Rechts van de weg is alles gebombardeerd. De aanblik is verschrikkelijk. De grootste menselijke ellende die ik ooit heb gezien. Uitgebrande auto’s en daartussen de verkoolde lijken van vrouwen en kinderen. De gedachte aan vluchten komst steeds sterker bij ons boven. Er gaan geruchten, dat alle gevangenen zullen worden afgemaakt. Ze weten teveel en mogen niet in handen van de vijand vallen. Maar de lust tot vluchten wordt ons echter geheel ontnomen. Er is overal langs de weg controle. Wij hebben geen papieren en onze kleding als gevangenen verraadt ons dadelijk. Enkelen hebben het er toch op gewaagd. In het volgende dorp worden er aangehouden door een S.S. officier. Met grijnzend gezicht vraagt hij hen naar de papieren. Zij kunnen zich echter niet legitimeren en smeken hem om genade. Maar de officier trekt zijn revolver en schiet hen als honden neer. Ze kennen geen genade. Niet vluchten, maar blij- ven. Laten we vertrouwen op God… Zou Hij, de Redder in nood, die ons door duizenden gevaren heeft geleid, ons ook nu niet verder leiden? Dan worden we rustig. Zo breekt de derde mei aan. 

3 mei 1945, een stralende dag. We spreken over thuis. Zullen we het nog weer zien? Zullen we ooit de lach der onzen weer horen? Lachen, zouden we nog kunnen? De tonelen die zich afspelen zijn nog erger dan de vorige dag. Alles raast en rolt ons voorbij in koortsachtige haast, de Amerikaan tegemoet. De angst voor de Rus is voelbaar. We maken een rustpauze en dan plotseling…horen we het goed….is dat geen claxon van een Rode Kruis auto? Ja, daar… daar komen ze aansnorren die wagens vol met pakketten. Het gejuich neemt geen eind. Eten… toch nog weer uitkomst. 

Jan Schenk onder de ereboog

De oorkonde aangeboden door Halleluja

Langzaam trekken we daarna voort in de richting van Schwerin. Nog 15 km. Lopen kunnen we haast niet meer. En het wordt steeds moeilijker. De wegen liggen bezaaid met geweren, wegen liggen bezaaid met geweren, patronen en allerlei uitrustingsstukken. Er is soms geen doorkomen aan. Aan de avond van de derde mei houden we halt in een bos. Van slapen is geen sprake meer. Orde kennen we niet meer. Alles begint door elkaar te lopen. Gevangenen, burgers, vrouwen en kinderen, alles trekt in dat bos samen. Om ons heen, vlakbij ons, wordt gevochten. Nu weer eens links, dan weer rechts van ons, horen we geweervuur. Eindelijk wordt het dag, 4 mei 1945. Langzaam rijst de zon omhoog. Dat geeft nieuw leven. Wat zal deze dag ons brengen?…Zal het wellicht de laatste zijn, of…(we durven het niet te zeggen)… worden we verlost? 

Maar…waar zijn onze bewakers..? Nergens zien wij de moordenaars. Zijn wij na jaren van ballingschap dan toch eindelijk weer vrij? We durven het niet aanvaarden. Heeft werkelijk ons gebed verhoord? Heeft de Almachtige Hand ons werkelijk gered? Dan zien we zelf de Duitse auto’s met witte vlaggen. Wanneer we Schwerin binnentrekken zien we overal witte vlaggen. Maar we zien ook met grote blijdschap het Amerikaanse uniform. WIJ ZIJN VRIJ…….Hoe vaak heb ik gedacht nooit weer thuis te zullen komen. En nu VRIJ. Met tranen in de ogen zien wij elkander steeds aan. Wij, die geloofd hadden nimmermeer te kunnen lachen, wij lachen met tranen in de ogen. Dan komt er over ons de grote rust. We gedenken, met diepe weemoed in het hart, hen die vielen en hen die we achter moesten laten. En we denken weer aan onze psalm, Psalm 91, die we samen hebben gelezen bij ons vertrek uit Sachsen- hausen:…’Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen’. Zo is het.” 

De thuiskomst van Jan Schenk

‘De gehele Horn was een vlaggenzee’, schrijft De Andijker 16 juni 1945. De thuiskomst van Jan Schenk ging niet onopgemerkt voorbij. Meer dan tweehonderd EMS’ers, allen in het 

wit, met vaandel, stonden in het gelid. Muziekvereniging Sursum Corda speelde “Wij leven vrij”. Chr. Gemengd Koor Halleluja zong het hoogste lied. Men had zicht verzameld op het plein van de gereformeerde kerk en in parade ging de tocht van daar naar de Horn. Naar het woonhuis van de fam. Schenk op de hoek Horn – (nu) Industrieweg. Daar werd het feest voortgezet. ‘Het leek wel Koninginnedag’, jubelt De Andijker. 

De stroom van uit Duitsland terugkerenden houdt steeds aan en ook op Andijk komen ze geleidelijk binnen. 

Genoemd worden de namen van J.K. Blokker, Gerrit Dekker, Jaap Sijm, Blok, Piet de Boer, Arie den Dolder, Rienus Broer, Tjem Tensen, Kees Timmerman, Piet Kooiman Pzn., De Vries, Arie Broerse, J. Hooiveld en Sluis. 

Jan Schenk in 1950 (Canada)