Keuren voor de gemeente van Andijk (1818)
auteur: overgenomen gegevens van de Oud-Andijker Mel Veer (Dirk Veer Czn. Anno 1818)
bron: jaarboek 1985
Art. 1. Niemand zal vermogen het Riet van de Rietbosschen aan de openbare sloten staande, geheel of te scheren maar men zal gehouden zijn zoveel te laten staan als nodig is om tot een zichtbaar teken voor de voorbijvarenden te strekken, wanneer het land onder water staat op verbeurte van een gulden voor ieder perceel zijnde een derde van deze boete voor de officier tot het vervolgen der Calange Compatent, een derde voor de aanbrenger en een derde voor de Algemeene Arme.
Art. 2. Niemand zal vermogen eenige Ruigte als Rietwal, Knollekruiden of dergelijke in het water te werpen, van waar het door de wind gedreven door het vee zoude kunnen worden bekomen, maar men zal gehouden zijn hetzelve in besloten water of op het Droge te werpen, doch niet op eens anders Grond dan met Consent deseelfs Eigenaar op verbeurte van drie gulden ten behoeve als boven.
Art. 3. Een ieder zal gehouden zijn nevens het Land, dat hij in gebruik heeft, de openbare Sloten of Grachten jaarlijks te zuiveren van het Flab, Kroos en dergelijke vuiligheden, op alzulke tijden als bij aangeslagen Billetten zal worden bekend gemaakt door of vanwegens het plaatselijke bestuur op verbeurte van een gulden voor ieder perceel ten behoeve als voren.
Art. 4. Niemand zal eenige Hardasch, anders dan in het water mogen werpen, op verbeurte van zes gulden ten behoeve als voren.
Art. 5. Niemand zal eenige Mothopen, Stoppelen, Ruigten of andere Brandbare Stoffen mogen verbranden, dan op een afstand van vijftig roeden van eenig huis, Hooiklamp of andere brandbare eigendommen doch bij aan Waaiende Sterken wind na zonnenondergang zal men hoegenaamd geen ruigte mogen verbranden dan op een afstand van ten minsten tweehondert roede, alles op verbeurte van zes Gulden ten Behoeve als voren.
Art. 6. Niemand zal in de nabijheid van Stoppelen of Hooijklampen vuur mogen slaan of een pijp aansteken op verbeurte van een gulden ten behoeve als voren.
Art. 7. Niemand zal langs de openbare wegen met een rokende tabakspijp mogen gaan, dan voorzien van een behoorlijke dop op verbeurte van Drie gulden ten behoeve als boven.
Art. 8. Niemand zal mogen te vuren in Schure, Hooijberg en Dorschvloeren of andere ongeschikte plaatsen, zullende de plaatsen daar gevuurd wordt, van een behoorlijke schoorsteen voorzien moeten zijn, zelfs tot boven het dak van het huis, wanneer het zulks nodig oordeelt op verbeurte van drie gulden ten behoeve als voren.
Art. 9. Ieder hooft des Huisgezins zal verplicht zijn naar gelegenheid van het huis ten allen tijden voorzien te zijn van eene goede Bergladder, Zolderladder, lantaarn, doofpot en ten minste een goede wateremmer en bij de jaarlijkse beschouwing dezer stukken dezelve voor het Huis plaatsen op verbeurte van ieder perceel 6 stuvers ten voordele als boven.
Art. 10. Er zal eenmaal des jaars en wel in de maand Maart een beschouwing geschieden voor de ovens en schoorsteen des bakkers en smits. Deze beschouwing zal vier dagen vooraf bekend worden gemaakt. De bakkers zullen gehouden zijn te zorgen, dat als dan geen vuur of brandstof in hunne ovens aanwezig zijn. Wanneer als dan gebrek in een of ander bevonden wordt, zullen zij gehouden zijn hetzelve binnen een bepaalde tijd te doen repareren ten genoegen van het Bestuuur op verbeurte van drie gulden ten voordele als boven.
Art. 11. Ieder ingezeten zal verplicht zijn om bij sterken vorst een ijsbijt bij zijn woning te maken en daaglijks open te houden ter grootte van vier voeten in het vierkant op verbeurte van een gulden ten voordele als boven.
Art. 12. Ieder winkelier zal verplicht zijn om zijn ellen, maten en gewichten te laten eiken ten tijden en plaatsen hem door het bestuur aangewezen op verbeurte van ieder ongeëikt stuk: zes stuivers ten voordele als boven.
Art.13. De bakkers zullen geen garstemeel, noch Bonemeel in hunne huizen mogen hebben, noch Brood daarvan bakken zonder consent van het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur, welke geen consent daartoe zal mogen geven zonder overtuigd te zijn, dat hetzelve tot Beestevoer dienen zal op verbeurte van ieder keer drie gulden ten voordelen als boven.
Art. 14. De bakkers bij de broodweging bevonden wordende het brood te ligt of zemelen of dergelijke er onder gebakken te hebben of de zetting welke hen door het bestuur gegeven wordt niet gevolgt zijn zullen verbeuren voor ieder stuk een gulden en het te ligt bevenden brood ten behoeve van de Algemeene Arme onverminderd de straffe bij ‘s Rijks wetten bepaald. Het Roggebrood zal niet gewogen mogen worden als het 48 uren gebakken, het Tarwebrood zal op den eigen dag der weging moeten gebakken zijn de boete ten voordele als voren.
Art. 15. Ieder die stoornis in of bij plechtige Godsdienstoefeningen der onderscheiden Gezindhedens zal verwekken, zal verbeuren 12 stuivers onvermindert de straffe bij ‘s Rijkswetten geëmaneerd de boete ten voordele als boven.
Art. 16. Niemand zal vermogen eenig dood of rottend dier langs de openbare weg of in het water te werpen, maar gehouden zijn hetzelve te begraven op verbeurte van vijf gulden ten behoeve als boven.
Art. 17. De smits zullen verplicht zijn om, wanneer een rijtuig komt te passeren hunne deuren naar de weg dicht te houden en des avonds hunne vensters te sluiten op verbeurte van drie guldens ten behoeve als voren.
Art. 18. Een ieder zal gehouden zijn zijn glasrame aan de gemene weg bij het aansteken der kaars of lamp direct te sluiten met vensteren of luiken op verbeurte van zes stuivers ten behoeve als boven.
Art. 19. Niemand zal vermogen na zonnenondergang eenig rijtuig op de publieke weg te laten staan op verbeurte van een gulden ten behoeve als voren.
Art. 20. Niernand zal vermogen te tappen na tienen des avonds nog kolven, kegelen, kaatsen of dergelijke te verrichten nagemelde uur, ook niet des Zondags gedurende de openbare godsdienstoefening op verbeurte van zes gulden ten behoeve als voren.
Art. 21. Niemand zal anders dan op Openbare Kaatsbanen te kaatsen, kegelen of dergelijke verrichten, opgericht bij de herbergen of tapwinkels en wanneer een rijtuig komt ophouden en op niemand zijn land zonder consent van de eigenaar op verbeurte van ieder keer een gulden ten behoeve als voren.
Art. 22. Ieder veehouder zal verplicht zjjn om zijn vee van welke zoort ook op zijn eigen land te houden. Die een ander vee op zijn land krijgt, zal verplicht zijn aan deszelfs eigenaar daarvan kennis te geven, die dan ook gehouden zal zijn te zorgen binnen zes uren daarna hetzelve weg te halen en alle middelen in het werk te stellen, dat zulks niet weder gebeuren, onvermindert de voldoening der schade, welke het vee zou hebben mogen veroorzaakt, het welk ter beoordeling zal staan van twee Deskundige Neutrale Personen, door de belanghebbende zelfs te benoemen of in geval van verschil door het Bestuur te benoemen, welker tauxatie als beslissend zal worden beschoud, zullende bij de eerste overtreding hiervan worden betaald; voor een schaap 2 stuivers, voor een paart of koe twaalf stuivers, voor een varken, bok of geit 2 stuivers en voor alle volgende overtredinge de boete te verdubbelen, terwijl in de vier overtreding, in welke had kunnen voorzien worden, het vee ter betaling der wettige onkosten zal worden verkogt terwijl het overschot de eigenaar zal worden teruggegeven zijnde de boete ten voordele als voren.
Art. 24. Niemand zal meer dan 24 Eenden mogen houden op verbeurte van ieder Eend boven dit getal een gulden alsook dezelve opgesloten te houden tot de bepaalde tijd op verbeurte van 6 stuivers, voor ieder Eend, die als dan los bevonden wordt, de tijd van vasthouden wordt bepaald door van de Twaalfde Julij tot den dertigsten September. Ook zal een ieder vrijheid hebben, zoo hij in zijn zaadland een Eend ontdekt, dezelve te mogen doodslaan, den eigenaar de eend teruggeven, die gehouden zal zijn de schade den eigenaar van het zaadgewas schadeloos te stellen, zijnde de boete ten voordele als voren.
Art. 25. Niemand zal eenig Hooij bij de wagen of schuit mogen leveren: dan hetgene door de gequalificeerde schatters is geladen, zullende de schatwagen gerekend worden op: 6 Rijnlandsche voeten in de hoogte, boven het raam 7 voeten in de wijdte en 8 in de lengte en de schuit 5 Rijnlandsche voeten in de hoogte, boven het boord 21 voeten in de lengte, 8½ voeten in de wijdte op verbeurte van een gulden ten behoeve als voren.
Art. 26. Ieder zal gehouden zijn een digt hek ter hoogte van 4 voeten tusschen hunnen erven te plaatsen na ieder waarschouwing, welke 3 weken na elkander zullen volgen ten verbeurte drie gulden en drie weken na de laatste waarschouwing zal het door den schout ten kosten van den eigenaar van het huis, welke het hek verplicht is te onderhouden, gedaan worden de boete ten behoeve als voren.
Art. 27. Niemand zal eenig modder, klei of bagger mogen ophalen uit het water dan alleen gemeene vaarten of polderslooten en daarin nog zes voeten van de wallen af moeten blijven; alleen zal hierin met consent van den eigenaar des Lands aleers mogen gehandeld worden op verbeurte van drie gulden ten behoeve als voren.
Art. 28. Niemand zal woonplaats in deze Gemeente mogen vestigen dan op bekomen consent van het Plaatselijk Bestuur op verbeurte van drie gulden onvermindert de executie der wettige middelen tot weigering; de boeten ten behoeve als voren.
was geteekend, Dirk Veer Czn.
Anno 1818.