Een barbierverhaal

bron: jaarboek 2010
auteur: Wim Gutter

Opa Gutter, Willem, was geen barbier, maar hij werd het. Voordat het zover was, werkte hij als boerenknecht in de omgeving van Lambertschaag. Maar om je hele leven stallen uit te mesten en te hooien vond opa bepaald niet aantrekkelijk. Bovendien had hij gehoord dat je in de buurt van Andijk veel afwisselender werk had. 

De ‘piepersteelt’ was aantrekkelijk, de bollen kwamen er wat in en vooral de zaadteelt trok hem wel aan. En zo belandde hij rond 1900, samen met opoe Grietje, in Andijk. Opa had nog wat in z’n knip vanwege een erfenis en dat kwam mooi uit, want er moest vanzelf een huissie komen, een schuitje vanzelf, een bonkje land, een stuk of wat kratte en bakke en ook nog wat gereedschap. En klaar was Kees en opa was bou- wer. ’t Ging wel pittig, daar niet van, maar opa was de sterkste niet. Niet bepaald een ‘bouwer- building’ en af en toe moest er wel ’s een hulpie bij. Nou was ie ook wel vindingrijk. Hij construeerde een piepklein zaaimachientje. Vooral voor het wortelen en andere kleine zaden. Dat voor- kwam weer extra uitdunwerk. ’t Moest wel op kniesen beure, zo klein was z’n machientje. Maar 

och, ’t was nog maar 1900 en d’r moesten per slot geen bunders vol gezaaid worden. Ook had ie een hekel aan regen en derhalve knutselde hij een zeildoektentje in mekaar wat ie op z’n rug meetrok en zodoende “t loif droug hield’, 

En toen kwam de grote verandering. De beruchte Spaanse griep begon ook hier op te spelen en wat denkt u? Opa en opoe hadden nergens last van. Opoe ging bij zieke buren te werk en die waren er ‘barre bloid mee’. En kijk, daar kwam op een avond een van de buurvrouwen achterom bij opa en zei: ‘Wullem, k’hew een rare vraag. Moin Gert loit bar ziek te weze. Hoi ziet er niet meer uit, zo’n beerd! Zou jij ‘m misschien efkes skere wulle?’ Dat begrootte opa nogal en hij zei: Ja hoor moid, zeg maar teugen Gert dat ie d’r mooi voor legge gaat, den zel ik m’n mes efkes goed sloi- pe want ‘r zel wel pittig wat op te redde weze bai ‘m. En zoals gezegd, Wullem was niet sterk, maar wel handig en toen de klus geklaard was sprak Gert de legendarische woorden: ‘Verhip Wullem, dat voelt lekker man, ik ben al voor de helft beter worre. Je moste overmurgen maar weer kome as je wulle. En omdat er meer zieken waren en buurvrouw bij de slager en de kruidenier in de winkel verteld had dat Wullem Gutter zo lekker skere kon… 

Tja, en zo gaat het dan. Want lang niet iedereen vond het leuk om met zo’n gevaarlijk groot scherp mes je ‘oigen te skere’. Maar opa wist alweer raad. In het achterhuis was nog een ‘hokkie over’ en daar construeerde hij een haast echte ‘barbierstoel’. Een sloipsteen voor de messen, een skeerriem vanzelf, een stuk of wat skeerkompies voor warm water, een aluin- stientje voor na het skere, skeerdoeken voor om je nek en een waterspuit voor de leste res- sies zeep weg te werken. Twee wachtstoelen en zie daar de skeerwinkel was klaar. Het werd zo drok dat opa ten slotte opmerkte dat z’n skeerwinkel ‘puur te kloin’ werd. 

En ziedaar, een geluk bij een ongeluk. In de nacht van 13 op 14 januari 1916 prakkeseerde de Zuiderzee er sterk over om het land dat ie was kwijtgeraakt, weer terug te nemen. Een bulderende noordwesterstorm joeg het water angstaanjagend hoog op en of dat nog niet erg genoeg was, kwam er ook nog springvloed bij. Alle mannen konden die nacht hun bedstee wel vergeten. De dijkbewakingketen gingen open. Dekzeilen werden naar buiten gesleurd, vijftigponders etc. alles op paardenwagens naar die plaatsen waar de dijk het meeste gevaar liep. Daar de zeilen weer uitrollen, de vijftig- ponders aan de touwlussen vastmaken en dan tegen de wind in naar beneden lopen en de gewichten zo ver mogelijk in het kolkende water gooien. Ziet u het al voor u? Nou, onze voorvaderen ook, ze wilden wel als ze hun bezittingen niet wilden kwijtraken. 

Het gevolg van alle narigheid was dat de dijk verzwaard moest worden. De voormalige dijk- gracht moest dicht, wat weer tot gevolg had dat veel huizen moesten verdwijnen. En opa was ook de klos, zijn huis moest ook ‘verrold’ worden. Maar, dacht opa, ik verkoop dat huis en ik laat een nieuw huis bouwen. Efkes groter dan andere huizen den ken geloik de skeer- winkel d’r in. Nou nou, het werd een pracht, d’r konne nou wel 3 barbiers in, doch zover was het niet, maar ruimte had je nooit te veel, zei opa, want hij had nog grotere plannen. Hij construeerde een ‘oiselijke grote kast’ met allemaal vakjes d’r in. Voortaan kon iedereen z’n eigen skeerkom, kwast en mes bij de bar- bier laten. 

En ’t werd steeds mooier. Een vertegenwoordiger uit Hoorn die gespecialiseerd was in kap- persartikelen had gehoord dat er in Andijk een ‘nuwe skeerwinkel kome was’. En deze meneer Van der Leek, nog verre familie van de ‘Mobiel’ familie Van der Leek, liet er geen gras over groeien en wilde met opa wel wat zaken doen. Ze konden het goed met elkaar vinden en meneer Van der Leek zei dat hij voor opa wel een kaptafel kon regelen en wat ie vond van echte kapperstoelen met draaikussens en zo. Daar hoorde opa ‘groot van op’. Skeerstoelen met hoofdsteun, ’t kon niet op. Een kaptafel, 2 stoelen, toe maar, f 500,- was niks. Over dat soort zaken moest je eerst ‘efkes prate van- zelf’. En dat deden ze dan ook. 



Verder werd besloten dat opa ook nog ‘heer- knippen’ leren moest en meneer Van der Leek zou hem dat wel bijbrengen. En dus kwamen er ook nog een paar mooie glimmende handtondeuses bij. Na verloop van tijd had opa ook dat onder de knie. Tenminste, als je doodstil bleef zitten dan voelde je niets. Maar met kleine jon- gens ontaardde de knipperij wel ’s in een ware veldslag. Gieren en brullen, slaan en schoppen, alles hoorde erbij. Vaders die boven alles uit- schreeuwden en zelfs was er ien die dreigde met een levensgrote koppenklem als zoonlief niet stil werd. Maar ondertussen liep het lek- ker bij opa. Vooral op zaterdagmiddag en avond. Alle bouwers moesten voor de zondag ‘nag efkes nei de barbier’. Dat ‘efkes’ kon trou- wens nog wel ’s uit de hand lopen. Want zeg nou zelf, als je de hele week op de ‘bouw zeten hèwe’, alleen, dan wil je wel weer ’s wat anders horen dan alleen je eigen gedachten. Zodoende was ’t bij de barbier soms meer een praathuis dan een kniptent. En ’t kon er deer afgaan, dat wil je niet weten. Als schrijver dezes bij opoe te sleipen was, moest het brave mens naar de skeerwinkel om te vragen of ’t niet wat zachter kon, want ‘Wullem z’n kleinzeun’ kon van al die herrie ‘niet sleipe’. 

Behalve ‘omwois lache om goinige dinge’ konden de mannen ook bar debatteren, en soms liepen de emoties zo hoog op dat opa of vader Jo of oom Wim ‘hillegaar stoppe moste met skere’ omdat er anders doden driegden te val- len. Maar meestal verliep alles in goede orde. ’t Was bar gezellig en wie klaar was ging nog niet op huis an, want alles was nog lang niet besproken. Maar ten slotte moest het er toch van komen en werd er ofrekend. Knippen ƒ 0,25, skeren ƒ 0,10. Ja Wullem, doen d’r ok nag efkes een pakje North State bai ƒ 0,25 en twei segare voor de zundag ƒ 0,20′. Kijk zien, dat was den toch maar mooi voor 80 cent en een gezellige eivend toe. 

Voorbeeld van een knipsalon 1920

Ik mocht zaterdagmiddag wel een poosje toekijken en ik zag het meerdere keren met verbazing en afgrijzen aan als er iemand een lekkere verse dot pruimtabak achter z’n kiezen stak. Ik heb ze al genoemd, maar vader Jo en oom Wim hadden inmiddels ook besloten om kapper te worden. Opa was er barre bloid mee want ’t werd aldoor maar drukker. Maar meneer Van der Leek uit Hoorn wist alweer raad. Die kwam op een goeie dag met elektrike tondeuses. Deer keek alleman weer groot van op. ‘Wullem, nou ken je die ellendige nek- heretrekkers wel in sloot gooie’, merkte een tevreden klant op. M’n opa zei: ‘Nou dat doen ik niet. Je wete maar nooit hoe ze nog ’s van pas kome.’ 

Zonder dat ie het wist had ie een vooruitziende blik (maar dat komt nog). Vader Jo keek weer anders tegen het vak aan. We schrijven begin jaren 30 en Van der Leek uit Hoorn kwam weer met iets totaal nieuws. Sommige mensen durfden zo ver te gaan dat ze het werelds en schokkend noemden. Jo, zou jij er niet voor voelen om dameskapper te worden, dan kun je permanenten, man, en laten we wel wezen f 2,50 of f 3,- is er gauw mee te verdienen. Ik zal het je wel voordoen hoe het moet. Tja, en als je daar voor voelt, wil je ook graag weten wat dat kosten moet. Nou, zo’n nuwerwis permanenttoestel kwam al gauw op f 150,-. En dan nog de rest, rubber klemmen, wikkels, knijpers, vloeistoffen. Vader Jo had eigenlijk al A zoid, nou most B ok maar. 

Toen alles binnenkwam, moest vader vanzelf nag een proefknoin hèwe, maar dat kwam ook goed. Een vrijwilligster ging er mooi voor zit- ten en de mannen begonnen te wikkelen, alle- maal kleine plakjes haar om de wikkels draai- en, dikke rubberklemmen eerst om straks de ergste hitte van het hoofd te houden. Daarom moes- ten er aan elke wikkel nog 2 dra- den met stekkertjes vastgemaakt worden (een nul- en stroom- draad). Als alles geplaatst was, woog het ongeveer 1,5 kg en kon de stroom erop. Mocht het tij- dens de verwarming nog niet te harden zijn, dan kon er met de föhn gekoeld worden. En ja, als er één schaap over de dam is… juist, de dames vonden het prachtig. En derhalve sneuvelde het ene dotje na de andere vlecht. En de woifk- es vonde dat ze d’r puur van opg- napt ware. Zodoende had vader er na de tulpenpelderstoid han- den vol werk aan. 

Het kleine ‘amparte hokje’ waarin hij moest werken, werd te klein. En van mannen bij vrouwen zitten was er toen nog niet bij. ‘Zuks hoorde nag ampart. D’r waren grenzen, nietwaar? En toen zei opa tegen z’n zoon: ‘Jo, d’r staat op de middenweg een huis te koop, da’s net wat voor jou, een mooi oigentoids onderkomen. 

Achter kun je wonen en de voorkamer ken je voor ‘Slon’ gebruike.’ Dat werd alweer prate en denke. ’t Most opslot maar beure, maar ja, die crisis van de 30-er jare, deer most je niet licht over denke. ‘Schrijf er maar op in, Jo, van mij kun je wel f 1000,- lenen’, zei opa. Dat deed de deur dicht, en vader ’s avonds met een briefje naar de aannemer waarop stond wat ie bood. Wat denkt u, die andere dag stond de aannemer al in de skeerwinkel. Jo, dat huis op de Middenweg is voor jou, hoor. Dat had Jo nooit gedacht, maar hij was eigenaar van een nieuw huis voor de somma van (lach niet) f 2500,-. Mensen die het later hoorden, von- den het ‘ok nag aan de proizige kant’. 

Ruim 2 jaar later was vader in de kortst moge- lijke tijd van z’n hypotheek af, want vanwege de bezetting was het geld geen fluit meer waard. Maar toen werd het 1939 en onze Oosterburen hadden grote plannen. Gelukkig maar, dat we niet alles vooruit weten. Voor half Europa algehele mobilisatie. Vader Jo kon z’n witte jas uittrekken en z’n matrozenpak aan. Dat was ’n barre teugenvaller vanzelf. Maar ja, alleman was de klos en het vaderland had je maar te verdedigen. Per slot hadden we ook nog een papieren tijger, wij waren neutraal. ‘Nou en?’, zei Hitler en op 10 mei 1940 waren de rapen gaar en dat hebben we geweten ook. De eerste jaren van de bezetting gingen nog wel, maar uiteindelijk leek het nergens meer op. Er kwam aan alles gebrek. Vader Jo had er welderes de pest in. Soms kon hij geen vloei- stof meer krijgen, den was de heervurf weer op. Shampoo mondjesmaat. Als de dames nog geonduleerd wilden worden, moesten ze zelf spiritus meenemen. Ook de elektriciteit, die vanwege gebrek aan kolen bij de centrales het soms af liet weten, had op van alles een desastreuze uitwerking, ook bij de kappers, want die konden niet meer permanenten. Het kwam er ten slotte van dat ie broer Wim maar ging hel- pen. Dus daar stond ie weer in de skeerwinkel waar hij ooit begonnen was. Oom Wim was er bar bloid mee, want ja zien, opa was er niet meer, die was in 1942 overleden. 

Ondertussen had hier op Andijk een enorme bevolkingstoename plaatsgevonden. Nee, dat lag niet aan het tekort aan licht en stroom, maar aan de Duitsers. Duizenden jongens van 18 jaar en ouder doken onder, omdat ze ver- tikten om voor Duitse soldaat te spelen of te werken in de Arbeidseinsatz van de Führer. Andijk verborg op het hoogtepunt ongeveer 400 onderduikers. Een prestatie van ons voor- geslacht. Al die knullen moesten worden voor- zien van onderdak, eten en – last but not least – ook nog van valse persoonsbewijzen en bon- kaarten. We kunnen diep ons vreemde hoedje afnemen voor al die mensen die dat met levensgevaar hebben klaargespeeld. Maar ja, al die jongelui die hier zodoende verbleven, moesten ook naar de kapper op z’n tijd. En toen kwam opa’s vooruitziende blik weer van pas. 

Als de stroom weer ’s uitviel, moesten de voorwereldlijke handtondeuses er aan te pas komen. En ze kwamen van pas, want te krijgen waren ze niet meer. Ondanks de belabberde tijd was het toch gezellig in de skeerwinkel. Behalve het gewone nieuws waren de frontbe- richten vanzelf enorm belangrijk. D’r werd bar over debatteerd en vader Jo moest tijdens het scheren z’n klant erop wijzen dat het front niet in de skeerwinkel lag. Als ie het overleven wilde, moest ie stil zitten. En oom Wim had een knecht van de bakker zo mooi knipt as ie nag nooit had had! ‘Wullem’, zei hij: ‘ik heb in de bakkerij nog wat wit meel vonden en als beloning krijg jij van mij een hagelwitte cadet. Een hagelwitte cadet, in die tijd, niet te geloven. Maar de andere dag bracht de bakker hem echt. Nou, deer ging Wullem dur ’s goed voor zitten. Hij nam een hap, kauwde een keer of wat en kwatte alles weer uit. Had die malle bakker de cadet met een boel zout erin gebak- ken. En toen het weer tijd was voor de kapper, informeerde de bakker met een schoinhoilig smoel of de cadet gesmaakt had. Toen alles verteld was, lag de hele skeerwinkel in een deuk vanzelf. En oom Wim maar weer knippen, net zoals de vorige keer, zei de nietsvermoe- dende bakker. Dat kon vanzelf en toen hij klaar was vond ie glunderend dat ie zo wel weer nei de moid kon en hij vertrok. Toen ie efkes weg was, begonnen enkele klanten die zaten te wachten, bar te lachen. Toen er één was die vertelde wat Wullem met de bakker uithaald had, lag de skeerwinkel weer slap van ’t lachen. Zondag was de bakker naar de kerk geweest en ’t was hem opgevallen dat de mensen nogal lacherig waren. En hij kwam er wel achter. Maandagmiddag was ie al in de skeerwinkel. ‘Wullem’, zei hij, “t begroot m’n van dat kadet- je, maar zou je asjeblieft m’n heer zo kort knippe wille dat je dat smerige hakenkruis niet meer zien kenne?’ En ook dat werd weer geregeld. 

Toen kwam ten slotte na lang wachten toch de vijfde mei en daarmee het einde van de meest verwoestende en waanzinnige oorlog die de mensheid ooit had gekend. Iedereen kon weer in vrijheid z’n gang gaan. Vader Jo kon weer voldoende materiaal krijgen om de dames mooi te maken en dat heeft ie met overgave gedaan ook, tot hij 65 werd en het voor gezien hield. Hij vond dat ondergetekende het maar overnemen moest, hetgeen geschiedde. Net als andere dingen in de samenleving veranderde ook het kappersvak. Het ene na het andere werd verbeterd. Het werden woelige tijden. 

We kregen te maken met suikerspinnen, hoge kapsels, het één nog mooier dan het ander, een periode met lang haar, zowel de dames als de heren, punkers, vetkuiven en hanenkammen en dat ook nog in bizarre kleuren. Ja, wat men al niet deed om op te vallen. Maar alles heeft nu eenmaal z’n tijd en nu kiezen veel mensen 

weer voor kort, vlot en gemakkelijk, met een gezellig leuk kleurtje. En vandaag de dag bezoeken de meeste mensen op geregelde tijden toch wel de ‘hairdresser’ of de ‘hairstylist’. Tjongetjonge, as opa dat allegaar nag es zien had. Hij zou vast wel gezegd hebben: ‘Ik koik er groot van op.’ 

Tot het jaar 2000 aanbrak en ik zelf 65 werd. Na 50 jaar om de stoel te hebben gesprongen, vond ik ook dat het zo wel toe kon. Er moest gestopt worden. Einde verhaal, heb ik gedacht, want een opvolger had ik niet. Maar kijk, een van onze dochters zag het wel zitten en zocht haar heil in Amsterdam. Bij Rob Peetoom nog wel en als u nu eens daar behandeld wilt wor- den, dan zit u daar goed. Maar nog een doch- ter kreeg het na verloop van tijd weer te pak- ken en zie, de geschiedenis herhaalde zich. Net als haar overgrootvader die in z’n skeerwinkel begon, is zij ook weer een salon begonnen en ze het ’t ok zomaar puur drokkig. Wij keke d’r alweer groot van op. Gutters kenne ’t zeker niet leite en ’t zal vast wel in de genen zitten. Heil aan alle lezers, het ga u zeer wel.